Nghĩa của từ thuis bằng Tiếng Pháp
thuis [təʏs] domicile
Đặt câu có từ "thuis"
1. Thuis is de zeeman, thuis van zee,
2. Wel thuis.
3. Poten thuis.
4. 'Mijn Thuis'.
5. Iemand thuis?
6. Ik ben thuis.
7. □ Een taalbarrière thuis.
8. Andrew, welkom thuis.
9. Poten thuis, klootzak.
10. Oost west, thuis best.
11. Jij hoort hier thuis.
12. Hou haar dan thuis.
13. Goede manieren beginnen thuis
14. Thuis is een slagveld.
15. Thuis wordt hij gehuldigd.
16. lk heb'n bokszak thuis.
17. Tot bij je thuis.
18. Komt hij thuis eten?
19. Ga thuis zitten uitweiden!
20. ◯ Op tijd thuis zijn
21. Ik mis thuis ook.
22. Is Ip Man thuis?
23. Is prins Andrei thuis?
24. Thuis bij de uitgever.
25. „Kinderen zijn vaak alleen thuis.
26. Doe alsof je thuis bent.
27. Voor het eten thuis zijn
28. Ik voelde me overal thuis.
29. Weer thuis zijn was klote.
30. Zigeuners horen hier niet thuis!
31. Mijn moeder komt zo thuis.
32. Thuis klinkt het ietwat anticlimactisch.
33. Je bent vroeg thuis vandaag.
34. Je had thuis moeten blijven.
35. Maak het thuis maar af.
36. Het wordt nooit zoals thuis.
37. Ten eerste: naastenliefde begint thuis.
38. Maar dit is jouw thuis.
39. D'r tasje ligt nog thuis.
40. Die ouwe gaf niet thuis.
41. Ik heb thuis een kersenboomgaard.
42. Zes biertjes zoeken een thuis
43. Mijn schoonvader stierf bij ons thuis.
44. Thuis gebeurt dat 5x per dag.
45. Wees niet de leukste thuis, grappenmaker.
46. Thuis hebben we alleen zwarte motten.
47. Het doet me aan thuis denken.
48. Als er thuis een taalbarrière is.
49. Ik kwam een beetje tipsy thuis.
50. Laat ze zich thuis maar verkneukelen.