Nghĩa của từ reis bằng Tiếng Pháp
eis [rɛi˘s] voyage
Đặt câu có từ "reis"
1. Goede reis.
2. Mijn reis.
3. Goeie reis jongens.
4. Goede reis, rechercheur.
5. Goede reis, Charming.
6. Goede reis terug.
7. Ik reis graag.
8. Veilige reis, meneer.
9. Veilige reis, neef.
10. Zware reis, warm onthaal
11. Succes met je reis.
12. Heb een veilige reis.
13. Op een veilige reis.
14. Liefde is een reis...
15. Fijne reis terug naar Boston.
16. Veilige reis terug, Mr President.
17. Hoelang mag de reis duren?
18. Dit is een lastige reis.
19. Anderen maken de tegenovergestelde reis.
20. Moge uw reis voorspoedig verlopen.
21. Reis van de Spaanse Armada
22. Het was een wonderlijke reis.
23. En we beëindigden onze reis.
24. Jouw heerlijke reis naar huis
25. Op naar de volgende reis.
26. Een reis naar het verleden
27. Wens hem een goede reis.
28. Laten we onze eerste reis maken.
29. Hij wenst ons een aangename reis.
30. Anders wordt de reis vreselijk saai.
31. Reis door de hel der onschuldigen.
32. Ik wens je een veilige reis.
33. Maar alleen op de tweede reis.
34. Ze is moe van de reis.
35. Etappes reis door woestijn (1-49)
36. Syracuse — Een stopplaats tijdens Paulus’ reis
37. Ik waarschuwde hem over zijn reis.
38. Allemaal een veilige reis naar huis.
39. Het was zo'n zware reis hierheen.
40. Onderwijzen tijdens een reis naar Jeruzalem
41. We hebben de nieuwe reis vergunning nodig.
42. Ik wens je een veilige reis, hoogheid.
43. Hij vertelt: „De reis was een nachtmerrie.”
44. Deze eerste reis moet de voorpagina halen
45. Ik ben op reis met m'n vader.
46. Je hebt een lange reis voor je.
47. Ik had de hele reis al gepland.
48. Daarvoor was de reis te lang, prins.
49. "Het was de reis van mijn leven.
50. Gedurende deze reis verzamelden ze 6000 planten.