Nghĩa của từ kleren bằng Tiếng Pháp

kleren [klerən] vêtements

Đặt câu có từ "kleren"

Dưới đây là những mẫu câu có chứa từ "kleren", trong bộ từ điển Từ điển Tiếng Hà Lan - Tiếng Pháp. Chúng ta có thể tham khảo những mẫu câu này để đặt câu trong tình huống cần đặt câu với từ kleren, hoặc tham khảo ngữ cảnh sử dụng từ kleren trong bộ từ điển Từ điển Tiếng Hà Lan - Tiếng Pháp

1. Vanwaar die kleren?

2. Naakt, zonder kleren.

3. Ze heeft geen kleren aan.

4. U draagt zelfs dezelfde kleren.

5. Nee, m'n kleren liggen daar.

6. We moeten onze kleren uittrekken.

7. Boeken, kleren, tandenborstel, enz.

8. 15 Lichaam en kleren.

9. dure flat, mooie kleren.

10. Ze verkopen kleren op het internet.

11. (b) Hoe moeten onze kleren eruitzien?

12. Je kleren stinken al genoeg.

13. Ik heb je kleren gewassen.

14. De bloedvlekken in je kleren.

15. En kleren dragen zonder duivenpoep.

16. Ga wat kleren aan doen.

17. Ik was nieuwe kleren nooit.

18. Draag het totdat jouw kleren droog zijn.

19. Mijn zoon zou zijn kleren nooit achterlaten.

20. Pak je kleren en laat ons alleen.

21. Ze hebben mijn kleren gestolen.

22. Pam wast onze kleren in Tonga

23. Haar parfum, stinkend op je kleren.

24. Je kunt boven andere kleren vinden.

25. Bewakers brengen hun kleren soms ook.

26. Gek genoeg staat op de meeste dozen: " Kleren ".

27. Uw adem, lichaam en kleren zullen beter ruiken.

28. De kleren van je vrouw moeten gestoomd worden.

29. Zijn leven paste hem beter dan zijn kleren.

30. Sneller als hij je kleren uit zou doen.

31. Ze worden vergeten en de kleren zijn verbrand.

32. Kreeg de rest van je kleren, jamie.

33. Ze schenen vol oude kleren te zijn.

34. Koop wat kleren uit de jaren 50.

35. Waarom trek je niet wat kleren aan?

36. Doe je kleren uit voordat je binnenkomt.

37. Hij vindt wat kleren en kleedt zich.

38. Ik moest kleren pakken, omdat we naar oma gaan.

39. Maar mijn kleren zitten nog nat in de wasmachine.

40. Dan zag ik je, als je felgekleurde kleren aanhad.

41. Ze liet al haar kleren over de vloer slingeren.

42. Ze wil weten wanneer je je kleren komt ophalen.

43. Waarom gooien we de kleren niet aan de kant?

44. Zie je de motgaten in haar kleren?

45. Wij wassen niet alleen kleren en lakens.

46. Ze leerden Koreaans; ze kochten Koreaanse kleren.

47. Allemaal met papieren, kleren, kompas en voeding.

48. Vrouwen wassen en verstellen altijd jullie vuile kleren.

49. Zij zijn gekleed — in lange kleren van dierevellen.

50. De kleren die ik heb, zijn allemaal afdankertjes.